Uur

Ben Grimm

   
From: BenGrimm@xs4all.nl (Ben C. O. Grimm - Libertatis Praesidium NL -)
Newsgroups: nl.eeuwig.september
Subject: Uur
Organization: NowHere
Message-ID: <TmrYy4hbPy+E092yn@xs4all.nl>
Date: Mon, 14 Oct 1996 23:07:15 +0100
X-XS4ALL-Date: Tue, 15 Oct 1996 01:58:26 MET DST
X-Newsreader: Yarn 0.92 with YES 0.22 and Boxer 7

Het getik van de keukenwekker begon hem plotseling te storen.
"Tijd!", riep hij verbitterd tegen de klok. "Ik wil niets meer
van je weten." Hij nam zich voor het uurwerk van de wand te
halen, maar een loden moeheid drukte hem neer. Vaak zat hij
hier, in het halfduister, peinzend over zaken die hij niet onder
woorden zou kunnen brengen. Een vage onrust. Hij was bang dat
hij, wanneer hij werkelijk zou doordenken over datgene wat hem
een onaangenaam gevoel bezorgde, de gevoelens een naam en een
oorzaak zou geven. Hij wist nu al dat hem de energie ontbrak om
er vervolgens wat aan te doen. Dus liet hij het maar zo. In
het halfduister.

De krant, waar hij vaak tegen het naderen van het
middernachtelijk uur een blik in wierp, kon hem niet meer
boeien. De kartonnen doos onder het gasstel, waar hij trouw
zijn oud papier in verzamelde, was tot de rand gevuld met netjes
gevouwen, want ongelezen dagbladen. Nieuwsberichten uit een
wereld die zich aan hem niets gelegen liet liggen. Een wereld
die zonder hem niet anders zou zijn, niet stil zou staan bij de
zaken die hem overkwamen. Dus liet hij het maar zo. In de doos.

Het enkele lampje, dat zijn hoek van de keuken nauwelijks
verlichtte, diende geen enkel doel. "Waarom doe ik het niet
uit?", vroeg hij zich af. "Waarom zou ik mijn ogen openhouden
en onwillekeurig het patroon van het tafelkleed bestuderen, een
stervende plant bekijken?" Hij nam zijn hoofd in de handen en
sloot zijn ogen. Gedachtenloos bevond hij zich in het
vaaggekleurde gewelf achter zijn oogleden. Geen beeld drong
zich aan hem op. Toch voelde hij het groeien. Hoe hij ook zijn
best deed niets toe te laten dat hem in deze staat van verdoofd
nietsdoen kon storen, hij voelde het geknaag in zijn maag.

Hij nam zijn ellebogen van tafel en drukte ze, met het hoofd nog
steeds in zijn handen, hard tegen zijn maagwand. "Hou op!",
kreunde hij, de tanden op elkaar geklemd. Het tij was niet meer
te keren. Hij had het gevoel in zijn leegte toegelaten, waar
het nu een steeds prominentere plaats innam. Snel griste hij de
krant van tafel. Hij draaide de voorpagina naar het licht en
begon ingespannen te lezen. Om zijn gedachten te overstemmen
streek hij af en toe de krant recht of sloeg hij eens op de
vouw. Getergd stelde hij vast dat hij de keukenklok nu beter
hoorde dan eerst.

Hij sprong op en sleepte zijn stoel mee naar de hoek van de
keuken. Hij viste de klok van de wand, draaide hem om, en trok
de batterij uit de houder. Even twijfelde hij of hij de
levenloze klok weer zou terughangen, maar hij wist dat hij zich
daar nog meer aan zou gaan storen. Hij legde de klok, met de
wijzerplaat naar beneden, op het oud papier. De batterij stak
hij in zijn broekzak. De stoel liet hij staan, alsof de
handeling nog een vervolg zou krijgen. Hij lachte schamper bij
het idee. "Niets in mijn leven krijgt een vervolg. Niets in
mijn leven heeft enige consequentie". Hij rechtte zijn rug en
keek even recht voor zich uit. Hij sprak zijn gedachte zacht
voor zich uit. Het gevoel iets wezenlijks te hebben beweerd
vervloog snel.

Enige tijd stond hij daar, met zijn rug naar het licht en zijn
handen in zijn zakken. In zijn zweterige linkerhand voelde hij
de batterij. Hij wreef met zijn duim over de pluspool en
beeldde zich in de stroom te kunnen voelen. Het beangstigde
hem, dat autonome object met gevangen energie, een Fremdkörper.

Hij zette de batterij op de keukentafel en probeerde het geknaag
te negeren door snel de donkere woonkamer in te lopen. Op de
tast vond hij het koude skai van de bank. Toen hij op de
rugleuning van de bank ging zitten hoorde hij een zachte plof
aan zijn zijde. De poes, die zich van de activiteiten in de
keuken niets had aangetrokken, leunde even tegen zijn arm en
begon zich vervolgens te likken. Hij onderdrukte de neiging
het dier weg te duwen, maar aaide het niet.

"Voor jou is het allemaal gemakkelijk," fluisterde hij. "Jij
hebt geen weet van wat er gebeurt". De poes hield op met
likken en zat roerloos naast hem op de leuning. "Of toch .."
wilde hij vervolgen, maar de poes sprong van de bank, strekte
even de achterpoten en wandelde de keuken in. Even later hoorde
hij het gegraaf in de kattebak. "Voor jou is het gemakkelijk",
stelde hij nogmaals vast.

Van buiten drongen de slagen van een kerkklok tot hem door.
Gewoontegetrouw telde hij mee. "Twaalf uur," mompelde hij,
"en weer een dag voorbij. Weer een dag die er niets toe deed.
En nu krijg ik er weer een voor de kiezen." Toch kon hij het
niet velen dat hij niet wist welke dag er zojuist was
aangebroken. Hij liep terug naar de keuken en pakte de krant.
"Zaterdag ... gisteren bezorgd .. dus is het nu .. zondag ..
maandag". Het droeg alleen maar bij aan zijn verbittering.
Maandag. De dag dat de wereld weer op gang kwam, dat mensen
zich haastten van de ene plaats naar de andere om de dingen te
doen die van hen verlangd werden. De dag dat zijn woning alleen
maar meer weghad van een vastgelopen vlot in een traagstromende
rivier.

"Mijnheer Perelman," had de jonge bebrilde arts hem twee
weken eerder aangesproken, "u zult er nog geruime tijd geen last
van hebben. Maakt u zich geen zorgen. U kunt nog jaren mee."
Dat laatste zinnetje zat hem nog het meest dwars. Nooit eerder
had hij zo sterk het gevoel gehad dat hij kon ..., nee, moest
gaan aftellen. De twaalf jaren die verstreken waren sinds het
overlijden van Miriam had hij niet beleefd, ze waren aan hem
voorbijgetrokken. Hij had de poes, die hij van zijn jongste
zoon had gekregen toen hij alleen achterbleef, groot zien
worden, en daarna steeds ouder. Ze was  hem niet tot last, maar
ze strekte hem ook niet tot vreugde. Hij had haar niet eens een
naam gegeven. Ooit zou ook zij hem alleen laten. "Nee,"
besefte hij, "dat staat deze keer niet vast". Het troostte hem
niet.

Zuchtend pakte hij de stoel uit de hoek van de keuken. Hij
doofde het licht en zette zich weer aan de tafel. Iedere keer
dat Miriam in zijn gedachten opdoemde kon hij niet anders dan
terugdenken aan de laatste jaren van hun samenzijn. Hoewel,
samenzijn ... eigenlijk was hij al veel langer alleen. Het
waren in ieder geval nog jaren dat hij een doel zag in zijn
leven. Hij moest denken en doen voor hen beiden. Miriam lag,
de laatste drie jaren voor haar dood, op haar bed voor het raam.
Haar ogen waren flets geworden, en haar bewegingen zonder doel.
Soms volgde haar blik even een langsfladderende duif of een
vallend blad, maar een gedachte wijdde ze er niet meer aan.
Geduldig had hij haar op gezette tijden te eten en te drinken
gegeven, haar gewassen en naar bed gebracht. Waren de dagen
voorspelbaar geworden, en stil, de nachten waren hem een gruwel.
Hij kon niet wennen aan die kreet die hem telkens weer door de
ziel sneed. "Perelman! Perelman! We moeten naar de zolder!".
Iedere keer moest hij zichzelf, net aan de slaap ontrukt, ervan
overtuigen dat het gevaar zich alleen nog afspeelde in Miriams
hoofd. Die seconden van onzekerheid, van aanpassing aan de
realiteit, holden hem uit.

Hun zoons kwamen in die jaren alleen nog op verjaardagen en
bleven nooit meer logeren. Ze hadden het een keer geprobeerd,
maar waren te zeer geschrokken van het contrast tussen dag en
nacht. Voor hen bestond die doodsangst alleen in de verhalen
van vroeger, die zij ongemakkelijk en ongeduldig aanhoorden, en
in de schoolboeken, die zij alleen wensten te zien als
examenstof. Perelman had hen niets verteld over de jonge arts
en over de klok die voor hem tikte en waarvan de batterij zich
niet liet verwijderen. Niet dat hij aan hun schaarse bezoeken
veel genoegen ontleende. Daarvoor waren het te veel
georganiseerde visites met vaste rituelen, die steevast werden
afgebroken met een veelzeggende blik op de klok. "Morgen vroeg
weer op, papa". "Jaja," antwoordde hij dan, "de wereld draait
om jullie". Ze kusten hem ook niet meer.

De poes wreef zich langs zijn been. Perelman opende zijn ogen.
Hij hoorde een zacht getik tegen het keukenraam. Hij stond op
en schoof het gordijn een stukje opzij. Het licht van de
straatlantaarn werd weerspiegeld in langgerekte regendruppels.
"Herfst," ontdekte hij, "alles is herfst tegenwoordig". Op de
tast zocht hij naar het pak droogvoer voor de poes. Hij trok de
deur van de koelkast open om genoeg licht op de vloer te krijgen.
Nadat hij het etensbakje had gevuld en het drinkwater had
ververst bleef hij nog even staan. Enkele doordringende piepjes
herinnerden hem eraan de deur van de koelkast weer te sluiten.
"Handig, zo'n apparaat dat voor je denkt", dacht hij verbitterd.
Het was een cadeau van zijn oudste zoon. Een Duitse koelkast.

Hij vond het jammer dat hij het licht in de badkamer moest
ontsteken. Hij kon echter niet op de tast de verschillende
soorten medicijnen die hij 's ochtends, 's middags en 's avonds
diende te slikken onderscheiden. En weer ergerde het hem dat op
de etiketten van de flesjes "dhr Parelman" was gedrukt. Iedere
keer weer besloot hij bij zijn volgende bezoek aan de apotheek
de fout recht te laten trekken, maar steeds waren het felle
neonlicht en de koele houding van het personeel te hoge drempels
voor zijn verzoek. Hij nam de drie capsules met een slok water
in en doofde het licht. "Gelukkig weet ik nog waar mijn gebit
zit," schamperde hij.

Perelman rilde even toen hij tussen de koude lakens schoof. Hij
ging op zijn rug liggen en vouwde zijn handen over zijn borst.
Al snel voegde de poes zich bij hem. Hij aaide het dier even
over de kop. "Miriam," sprak hij zacht. De kerkklok sloeg 1 uur.

------------ Ben C. O. Grimm -- Libertatis Praesidium NL ------------
Enkele andere verhalen op http://www.xs4all.nl/~bengrimm/verhalen.html
+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
BenGrimm@xs4all.nl - BenGrimm@dds.nl - http://www.xs4all.nl/~bengrimm