Anne-Maries Bloemlezing[index] |
![]() |
Zacht branden
Zacht branden van de teedre lenden:
een wiegeling, een wit satijn
aan mijne handen, de gewenden,
die met haar leest verzameld zijntot éénen slag en in het stuwen
des bloeds niet laten van hun wit.
Die stem, die stameling bij 't huwen:
wie zijt gij? - En het diepst bezitde tweelingster, haar oogen, weergevonden
in de golven en het nachtstruweel
der haren, stroomende ontbonden
op dezen schouder en haar prille keel.
Jan Engelman